- Aurelia's (Nymphalidae) -

De familie Nymphalidae kent wereldwijd ongeveer 6.100 soorten. Ondanks dat er hiervan slechts een kleine 30 soorten als standvlinder in Nederland voorkomen, is het in ons land toch de omvangrijkste familie dagvlinders. In Nederland kent de familie drie onderfamilies, namelijk de Parelmoervlinders (Heliconiiae), de Schoenlappers (Nymphalinae) en de Zandoogjes (Satyrinae). Kenmerkend voor deze familie is dat de vlinders slechts vier, in plaats van zes volledig ontwikkelde poten bezitten; het voorste paar poten is gereduceerd tot zogenoemde poetspoten.


Blauwe ijsvogelvlinder (Limenitis reducta)

 

De Blauwe ijsvogelvlinder (Limenitis reducta) komt niet in Nederland als standvlinder voor, maar wordt sporadisch wel in ons land als dwaalgast waargenomen. De soort lijkt op de wel in Nederland voorkomende Kleine ijsvogelvlinder (Limenitis camilla). Een belangrijk verschil is dat de laatstgenoemde soort een dubbele rij van zwarte stippen op de onderkant van de achtervleugel heeft, terwijl de Blauwe ijsvogelvlinder daar een enkele rij van zwarte stippen heeft. Daarnaast hebben met name de verse exemplaren van de Blauwe ijsvogelvlinder een blauwe metaalkleurige glans op de bovenkant van de vleugels.

 


Dambordje (Melanargia galathea)

 

Het Dambordje (Melanargia galathea) is in Nederland een zeer zeldzame standvlinder, die momenteel alleen nog in Zuid-Limburg voorkomt. De soort is gebonden aan droge, schrale graslanden, waar de eitjes worden afgezet op diverse grassoorten, zoals Zwenkgras (Festuca glauca) en Kamgras (Cynosurus cristatus). Door de relatief actieve levenswijze van de volwassen vlinders heeft deze soort veel nectar nodig. Het Dambordje schijnt een voorkeur te hebben voor planten met paarse en roze bloemen, zoals Beemdkroon (Knautia arvensis) en diverse Knoopkruid soorten (Centaurea sp.). 

 


Distelvlinder (Vanessa cardui)

 

De Distelvlinder (Vanessa cardui) is ondanks sterk fluctuerende aantallen van jaar tot jaar, altijd een algemeen voorkomende vlindersoort in Nederland. De soort is echter niet het gehele jaar in ons land; de Distelvlinder overwintert in het zuiden van Europa. Rond april-mei komen de volwassen vlinders vanuit Zuid-Europa in Nederland aan. Na de paring wordt door het vrouwtje de eitjes op Akkerdistel (Cirsium arvense), Gewone klit (Arctium minus) of Grote brandnetel (Urtica dioica) afgezet. De rupsen ontwikkelen zich gedurende de zomer tot volwassen vlinders, welke aan het eind van de zomer weer terug naar Zuid-Europa vliegen om te overwinteren.

 


Heivlinder (Hipparchia semele)

 

De Heivlinder (Hipparchia semele) is een vrij schaarse standvlinder, maar die lokaal op de hogere zandgronden en in de duinen in grote aantallen kan voorkomen. De soort heeft een voorkeur voor een open en afwisselend heidelandschap. Het veranderend heidebeheer gedurende de laatste decennia, zoals het verdwijnen van begrazing door schapen, heeft er toe geleid dat veel heidegebieden een erg monotoon karakter hebben gekregen. Hierdoor is de Heivlinder op veel plaatsen in het binnenland verdwenen.

 


Hooibeestje (Coenonympha pamphilus)

 

Het Hooibeestje (Coenonympha pamphilus) is een zeer algemene vlinder, die ook regelmatig in tuinen en parken te zien is. De hoogste aantallen worden echter in schrale graslanden en in de duinen waargenomen. Het hooibeestje wordt in de literatuur vermeld als een weinig mobiele vlinder; met name de mannetjes zijn erg honkvast en verplaatsen zich hun hele leven vaak slechts een kleine 100 meter vanaf de locatie waar ze verpopt zijn.

 

In het verleden kwamen nog een aantal andere gelijkende soorten in Nederland voor, waaronder het Tweekleurig hooibeestje (Coenonympha arcania) en het Zilverstreephooibeestje (Coenonympha hero). Helaas zijn deze in Nederland uitgestorven. Het eveneens gelijkende en uiterst zeldzame Veenhooibeestje (Coenonympha tulli) komt momenteel nog op vier locaties in Drenthe en zuidoost Friesland voor.

 


Kleine heivlinder (Hipparchia statilinus)

 

De Kleine heivlinder is in Nederland een uiterst zeldzame standvlinder. De soort is een specialist van stuifzanden en komt in Nederland momenteel alleen nog op het Kootwijkerzand voor. Gelukkig is de Kleine heivlinder nog talrijk aanwezig in droge, steppeachtige gebieden in grote delen van Zuid- en Oost-Europa. Deze dagvlindersoort gebruikt voornamelijk Buntgras (Corynephorus canescens) als waardplant. Door de langdurige droogte in de zomer van 2018,  kwamen weinig plantensoorten tot bloei op het Kootwijkerzand. Om er voor te zorgen dat de Kleine heivlinder niet uit het gebied zou verdwijnen en daardoor in geheel Nederland uitgestorven zou zijn, heeft De Vlinderstichting in samenwerking met vrijwilligers speciale 'nectarkroegen' aangelegd. Deze werden niet alleen door de Kleine heivlinder bezocht, maar ook veel andere soorten die in het gebied voorkomen zoals de verwante Heivlinder (Hipparchia semele), Kommavlinder (Hesperia comma) en de Bruine vuurvlinder (Lycaena tityrus) profiteerden van de nectarkroegen.

 


Kleine ijsvogelvlinder (Limenitis camilla)


De Kleine ijsvogelvlinder (Limenitis camilla) is een zeldzame standvlinder, waarvan in Nederland alleen nog in Twente en in de Achterhoek grote populaties voorkomen. De eitjes worden afgezet op Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) en in sommige gevallen ook op Rode kamperfoelie (Lonicera xylosteum). De rupsen laten een erg kenmerkend vraatspoor achter; ze beginnen bij de top van het blad en eten vervolgens naar beneden waarbij ze de middennerf intact laten.

 


Koevinkje (Aphantopus hyperantus)

 

Het Koevinkje (Aphantopus hyperantus) is een algemene standvlinder, die met name op de hoge zandgronden in het zuiden en oosten van Nederland voorkomt. De laatste jaren is er ook een toename van deze soort in de duinen te zien. De vrouwtjes besteden relatief veel tijd aan het zoeken van nectar. De mannetjes worden daarentegen zelden op bloeiende planten waargenomen; ze maken veel patrouillevluchten op zoek naar vrouwtjes waarbij ze veelal paadjes en bosranden volgen.

 


Oranje passiebloemvlinder (Dryas iulia)

 

De Oranje passiebloemvlinder (Dryas iulia) is een algemene vlindersoort in het zuiden van de Verenigde Staten en in Zuid-Amerika. Er zijn op dit moment ongeveer 15 ondersoorten beschreven, die onderling sterk variëren in kleur en tekening. De eieren worden afgezet op verschillende soorten planten uit het geslacht Passiflora, ofwel passiebloemen. De meeste soorten passiebloemvlinders leggen slechts één eitje per blad of zelfs per plant, om concurrentie tussen het nageslacht te voorkomen. Veel soorten passiebloemen gebruik maken hier handig gebruik van ter verdediging; ze produceren uitstulpingen op de bladeren en stengel die precies lijken op de eieren van de vlinders. Indien een vrouwtje deze waarneemt, vliegt ze verder naar de volgende plant om haar eieren te leggen.

 


Zilvervlek (Boloria euphrosyne)

 

De Zilvervlek (Boloria euphrosyne) is helaas sinds 1969 als standvlinder uit Nederland verdwenen. In 1992 is nog wel een enkele dwaalgast waargenomen. De soort kwam voornamelijk in het Maas- en IJsseldal voor. De eitjes worden afzonderlijk op een zonnige plek in de strooisellaag afgezet, vaak nabij groeiplaatsen van onder andere het Hondsviooltje (Viola canina) of het Donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana), welke door de rupsen worden gegeten. Bijzonder aan deze soort is dat de rupsen al in juli in een soort winterrust (diapauze) gaan. Onderstaande foto van de Zilvervlek is in het zuiden van Duitsland genomen.

 


- Blauwtjes (Lycaenidae) -

De familie Lycaenidae ofwel Blauwtjes bestaat niet alleen, zoals de naam doet vermoeden, uit blauwe vlinders. De familie kent naast de onderfamilie van de 'echte' Blauwtjes (Polyommatinae) nog twee andere onderfamilies, namelijk de Kleine pages (Theclinae) en de Vuurvlinders (Lycaeninae). In Nederland zijn in totaal 25 soorten vastgesteld, waarvan er momenteel 15 als standvlinder voorkomen. 

 

Opmerkelijk aan deze familie is dat veel soorten een bijzondere relatie met mieren hebben, vaak omschreven met de term myrmecofilie. Bij soorten als het Gentiaanblauwtje (Phengaris alcon), Pimpernelblauwtje (Phengaris teleius) en Donker pimpernelblauwtje (Phengaris nausithous) is deze symbiose zo obligaat dat bovengenoemde vlindersoorten hun levenscyclus niet kunnen voltooien zonder de aanwezigheid van hun 'waardmieren'.


Bruine vuurvlinder (Lycaena tityrus)

 

De Bruine vuurvlinder (Lycaena tityrus) is een schaarse standvlinder, die in Nederland voornamelijk op voedselarme zandgronden in delen van de Veluwe, Drenthe en Overijssel voorkomt.  De eitjes worden onder andere op Schapenzuring (Rumex acetosella) en Veldzuring (Rumex acetosa) afgezet. Mannetjes verdedigen hun territorium fanatiek tegen mannelijke soortgenoten. Hierbij worden ook regelmatig andere vlindersoorten aangevallen.

 


Gentiaanbauwtje (Phengaris alcon)

 

Het Gentiaanblauwtje (Phengaris alcon) is één van de drie soorten blauwtjes in Nederland die voor haar voortbestaan volledig afhankelijk is van bepaalde soorten knoopmieren (Myrmica sp.). Het vrouwtje zet haar eitjes af op Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), in Nederland de enige waardplant van deze vlindersoort. Nadat de rups ongeveer tien dagen van het vruchtbeginsel van de plant heeft gegeten, laat hij zich op de grond vallen. Vervolgens wordt deze in veel gevallen meegenomen door een werkster van de Bossteekmier (Myrmica ruginodis) of Moerassteekmier (Myrmica scabrinodis), doordat de rups dezelfde geurstoffen als de larven van de mieren produceert. In het nest verandert de rups in een parasiet zoals het kuiken van een Koekoek (Cuculus canorus); hij wordt gevoed door de mieren alsof het hun eigen nageslacht is. Na een jaar of in sommige gevallen zelfs na twee jaar gevoed te zijn door de werksters, verpopt de rups en vliegt de volwassen vlinder naar buiten. In dit filmpje van Nationaal Park De Hoge Veluwe is de complexe levenscyclus van het Gentiaanblauwtje met prachtige beelden in het kort samengevat.

 

Het is bekend dat bovengenoemde parasitisme van het Gentiaanblauwtje een negatief effect kan hebben op het voortbestaan van een mierennest. De aanwezigheid van een rups van het Pimpernelblauwtje (Phengaris teleius) of Donker pimpernelblauwtje (Phengaris nausithous) is in veel gevallen echter veel desastreuzer. De rupsen van deze twee soorten veranderen eenmaal in het nest namelijk in een carnivoor en eten van het mierenbroed. Doordat bijvoorbeeld de Moerassteekmier (Myrmica scabrinodis) relatief kleine kolonies vormt, kan de aanwezigheid van een enkele rups in sommige gevallen het einde van de kolonie betekenen.

 


Groentje (Callophrys rubi)

 

Het Groentje (Callophrys rubi) is een vrij schaarse standvlinder, die voornamelijk op de overgang tussen bos en droge heide voorkomt. Opvallend is dat de vlinders vaak zittend op Berk (Betula sp.) of Jeneverbes (Juniperus communis) worden waargenomen, terwijl geen van deze soorten de waardplant van het Groentje is. De eitjes worden namelijk afgezet op onder andere Brem (Cytisus scoparius), Gewone dophei (Erica tetralix) en Struikheide (Calluna vulgaris), 

 


Heideblauwtje (Plebejus argus)

 

Het Heideblauwtje (Plebejus argus) is een schaarse standvlinder, die met name op de hogere zandgronden in het noordoosten, midden en het zuiden van Nederland voorkomt. Het vrouwtje zet haar eitjes op Dophei (Erica tetralix) en verschillende Vlinderbloemigen (Leguminosae) af. De rupsen worden veelvuldig door mieren als de Zwarte wegmier (Lasius niger) en de Akkermier (Lasius alienus) bezocht om de zoete afscheiding die de rupsen uitscheiden op te likken, mogelijk in ruil voor verdediging. Ook vindt de verpopping vaak plaats in de buitenste gangen van een mierennest.  Van een obligate symbiose zoals die bij bijvoorbeeld het Pimpernelblauwtje (Phengaris teleius) is echter geen sprake.

 


Icarusblauwtje (Polyommatus icarus)

 

Het Icarusblauwtje (Polyommatus icarus) is in Nederland één van de meeste voorkomende Blauwtjes. De soort is dan ook niet erg kieskeurig qua habitat en komt in allerlei kruidenrijke graslanden en ruigtes voor. In Nederland kent deze dagvlinder doorgaans twee generaties per jaar, waarvan de vliegtijd van beide generaties elkaar deels overlappen. De vrouwtjes van de eerste generatie zetten de eitjes voornamelijk op Kleine klaver (Trifolium dubium) en de vrouwtjes van de tweede op Rolklaver (Lotus sp.) af. De vlinders brengen de nacht veelal in groepjes door, waarbij ze met de kop naar beneden in de vegetatie hangen. Zo is de eerste foto in een hooiland in Klarenbeek gemaakt, waar op dat moment vele tientallen Icarusblauwtjes bij elkaar zaten.

 


Kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas)

 

De Kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas) is een zeer algemene standvlinder, die vrijwel overal in Nederland voorkomt. De eitjes worden voornamelijk op Schapenzuring (Rumex acetosella) en in sommige gevallen ook op Veldzuring (Rumex acetosa) afgezet. Het mannetje verdedigd, net als de Bruine vuurvlinder (Lycaena tityrus), zijn territorium fel tegen tegen mannelijke soortgenoten. Mannetjes bezetten doorgaans een territorium van ongeveer 10 m2, welke vaak vanaf een hoge bloem in de gaten wordt gehouden.

 


- Dikkopjes (Hesperiidae) -

De familie Hesperiidae ofwel Dikkopjes betreft met wereldwijd ongeveer 3.500 soorten een relatief kleine familie, waarvan de soorten makkelijk te onderscheiden zijn van andere dagvlinderfamilies. Ze hebben allemaal een relatief korte, brede kop en voelsprieten die aan de uiteindes geknikt zijn. In vergelijking met dagvlinders uit andere families hebben Dikkopjes ook een erg lange roltong. Vrijwel alle soorten hebben relatief kleine vleugels en in verhouding een zwaar lichaam. In Nederland komen momenteel acht soorten als standvlinder voor. Het Groot dikkopje (Ochlodes sylvanus) en Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola) zijn veruit de meest algemene Dikkopjes; andere soorten zijn schaars tot zeer zeldzaam.


Zuidelijke aardbeivlinder (Pyrgus malvoides)

 

De Zuidelijke aardbeivlinder (Pyrgus malvoidesis een soort die hoofdzakelijk in het zuiden van Europa voorkomt. De soort leeft voornamelijk in droge gebieden met een spaarzame vegetatie. De eieren worden afgezet op een aantal verschillende planten uit de Aardbei (Fragaria) en Ganzerik (Potentilla) familie, waaronder Tormentil (Potentilla erecta).  De Zuidelijke aardbeivlinder komt niet in Nederland voor, maar lijkt wel sterk op de in Nederland inheemse Aardbeivlinder (Pyrgus malvae). Onderstaande foto's van de Zuidelijke aardbeivlinder zijn in het zuidoosten van Italië gemaakt.

 


Groot dikkopje (Ochlodes sylvanus)

 

Het Groot dikkopje (Ochlodes sylvanus) is in Nederland het meest algemene Dikkopje. De mannetjes hebben in veel gevallen een vast dag ritme; 's ochtends worden patrouillevluchten gehouden om vrouwtjes te zoeken en in de middag wordt het territorium verdedigd tegen andere mannetjes, Kenmerkend voor deze soort is de duidelijke zwarte 'geurstreep' op de bovenkant van de voorvleugels, welke bepaalde seksferomonen afscheiden. Desalniettemin zijn de oranje Dikkopjes in sommige gevallen lastig uit elkaar te houden, met name in de vlucht. In dit overzicht van De Vlinderstichting zijn een aantal kenmerken weergeven waarop vijf oranje gekleurde Dikkopjes van elkaar onderscheiden kunnen worden.

 


- Grote pages (Papilionidae) -

De familie van Grote pages (Papilionidae) is een familie van zeer grote en vaak kleurrijke dagvlinders. Wereldwijd komen er 600 soorten voor, waarvan de meeste in de tropen leven. In Nederland zijn slechts drie soorten vastgesteld, waarvan één zich ook daadwerkelijk voortplant: de Koninginnepage (Papilio machaon)Als dwaalgast worden daarnaast ook de Koningspage (Iphiclides podalirius) en de Apollovlinder (Parnassius apollo)  sporadisch in Nederland waargenomen. 


Canadese koninginnenpage (Papilio canadensis)

 

De Canadese koninginnenpage (Papilio canadensisis een grote vlinder uit de familie Papilionidae. De soort komt uitsluitend in Canada en in noordelijke delen van de Verenigde Staten voor. In tegenstelling tot de in Nederland inheemse Koninginnenpage (Papilio machaon), die schermbloemigen als Wilde peen (Daucus carota), Pastinaak (Pastinaca sativa) en Venkel (Foeniculum vulgare) als waardplant gebruikt, zet de Canadese koninginnenpage haar eitjes voornamelijk op boomsoorten als Berk (Betula sp.), Populier (Prunus serotina) en Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) af.

 

Onderstaande foto's van de Canadese koninginnenpage zijn in Canada gemaakt, op het moment dat een groep van wel meer dan tien individuen in een modderpoel aan het drinken waren. Veel vlindersoorten doen dit om mineralen op te nemen.

 


Koninginnenpage (Papilio machaon)

 

De Koninginnenpage (Papilio machaon) is met een spanwijdte van 7,5 cm de grootste dagvlindersoort van Nederland. De soort wordt voornamelijk op ruderale terreinen en kruidenrijke graslanden in het zuiden van Nederland waargenomen. Opmerkelijk van deze soort is dat de rupsen in de eerste paar stadia op een vogelpoepje lijken, waardoor ze minder snel ten prooi vallen aan insectenetende vogels.

 


- Witjes (Pieridae) -

Tot de familie Pieridae ofwel Witjes behoren de meest bekende vlindersoorten, meestal in de volksmond allemaal aangeduid als 'witje'. Er zijn binnen deze familie in Nederland echter veertien verschillende soorten. De drie meest voorkomende soorten in Nederland zijn het Groot koolwitje (Pieris brassicae), Klein koolwitje (Pieris rapae) en het Klein geaderd witje (Pieris napi). Een nieuwe soort voor Nederland die de laatste jaren regelmatig wordt gezien is het Scheefbloemwitje (Pieris mannii).


Klein geaderd witje (Pieris napi)

 

Het Klein geaderd witje (Pieris napi) is, zoals de naam doet vermoeden, een witte vlinder met sterk getekende aders. Bijzonder is echter dat dit vooral bij de vlinders die je in het voorjaar ziet het geval; de zomergeneratie van deze soort heeft deze aders minder en kan daarom verward worden met het Klein koolwitje (Pieris rapae)Grappig is het verschil in de tijdsduur tussen een paring met een maagdelijk en een 'ervaren' mannetje van deze soort. Deze duurt namelijk respectievelijk 7 uur en 2 uur.

 


Oostelijk marmerwitje (Euchloe ausonia)

 

Het Oostelijk marmerwitje (Euchloe ausonia) is een soort van warme, droge biotopen en komt voornamelijk in het zuiden en oosten van Europa voor. De eitjes worden op verschillende vlinderbloemigen (Leguminosae) afgezet, waaronder Herik (Sinapis arvensis) en Wede (Isatis tinctoria). De rupsen voedden zich met zowel de bloemen als de rijpende zaden van deze planten.